De afgelopen tien jaar heeft het idee dat bomen onderling communiceren en voor elkaar zorgen sterk aan populariteit gewonnen. Maar is het waar? Of wíllen we alleen maar dat bomen iets menselijks hebben?
Er zijn veel mensen op deze wereld. Dat het ervan wemelt klinkt wat onaardig, maar is misschien wel passend als je bedenkt dat de wereldbevolking in drie eeuwen tijd is gegroeid van achthonderd miljoen naar acht miljard. Acht miljard energieverslindende individuen, die apps downloaden, zich in bussen wringen en hun plastic afval in vuilnisbakken proppen – een verbijsterende en soms misselijkmakende gedachte.
Toch zijn mensen niet de voornaamste bewoners van de aarde. Dat zijn bomen. Er zijn er ruim drie biljoen van, vierhonderd keer zoveel als mensen. Hun gezamenlijke biomassa overtreft die van de mensheid duizenden malen. Niettemin wordt deze talrijkste levensvorm op aarde dikwijls over het hoofd gezien. Toon iemand een foto van een bos met een ree die bevallig achter een esdoorn vandaan piept en vraag wat diegene ziet. Tien tegen één dat het verheugde antwoord ‘een ree’ luidt, alsof de groene materie die het grootste deel van het beeld inneemt niet meer dan landschappelijk vulsel is.
Toegegeven, bomen zijn bepaald geen aandachtstrekkers. Dat was althans tot voor kort het geval. De verrassende bestseller van de Duitse boswachter Peter Wohlleben, Het verborgen leven van bomen, heeft een nieuw bomendiscours op gang gebracht, waarin ze niet langer als inerte objecten worden opgevoerd, maar als intelligente subjecten. Bomen hebben gedachten en verlangens, schrijft Wohlleben, en ze communiceren via schimmels die hun wortels met elkaar verbinden ‘als glasvezelkabels’.
Diezelfde gedachte is terug te vinden in Tot in de hemel, de gevierde roman van Richard Powers uit 2018, waarin een boswetenschapper haar vakgebied op zijn kop zet door aan te tonen dat schimmels ‘bomen verbinden tot gigantische, slimme gemeenschappen’.
Het hoofdpersonage in het boek van Powers is gebaseerd op Suzanne Simard, een jonge Canadese bosecoloog. Samen met vijf vakgenoten publiceerde zij in 1997 een onderzoek in het tijdschrift Nature dat beschrijft hoe bomen voedingsstoffen uitwisselen, klaarblijkelijk met behulp van schimmels. Bomen geven niet alleen suikers aan elkaar door, betoogde Simard, ze kunnen ook noodsignalen uitzenden en voedingsstoffen sturen naar buren in nood.
‘We staan aan de vooravond van een nieuwe kijk op het plantenleven’
Het idee dat bomen intelligent zijn en samenwerken is allang niet meer uitsluitend een onderwerp van wetenschappelijke discussie. Het wordt ook besproken aan de borreltafel (‘Ik las laatst…’) en te berde gebracht in kinderboeken. En er is meer op komst. ‘We staan aan de vooravond van een nieuwe kijk op het plantenleven,’ schrijft journalist Zoë Schlanger. In haar boeiende nieuwe boek, The Light Eaters [vanaf juni in Nederlandse vertaling te koop als Lichteters], portretteert ze onderzoekers die de waarneming en het gedrag van planten bestuderen en hun onderzoeksobjecten als wezens met een bewustzijn zijn gaan beschouwen. Indachtig aanhangers van kunstmatige intelligentie die stellen dat neurale netwerken ook zonder echte neuronen opvallend hersenachtige functies kunnen vervullen, opperen sommige plantkundigen de mogelijkheid van plantaardige intelligentie.
Tegenwoordig schijnen we ineens allerlei verschillende bewustzijnsvormen te erkennen. Je kunt het zien als een manier om iets goed te maken: nadat we bomen eeuwenlang gewoon als hout hebben behandeld, krijgen we nu de kans ze als soortgenoten te omarmen.
Ficus macrophylla in Moreton Bay op het eiland Norfolk. – © Getty Images
Voordat we onszelf allemaal liefdevol om een ruwe boombast wikkelen, is het misschien goed om even pas op de plaats te maken. Terwijl onderzoekers vaak tientallen jaren in anonimiteit moeten zwoegen voordat hun ideeën aandacht krijgen, wint het idee dat planten intelligent zouden zijn ineens razendsnel aan populariteit. Niet zozeer wetenschappelijke toetsing als wel publieke belangstelling is de drijvende kracht achter deze ontwikkeling. De vraag dringt zich op waarom we er zo op gebrand zijn om menselijke eigenschappen aan de bomenwereld toe te schrijven.
Symbiotische relatie
Op het eerste gezicht zou de betekenis van Simards onderzoek je wellicht ontgaan. Botanici weten al een tijd dat schimmels (‘mycorrhiza’), een symbiotische relatie met bomen vormen, waarbij ze water en voedingsstoffen ruilen voor fotosynthetische suikers. Simard en haar co-auteurs hebben laten zien dat de suikers niet alleen hun weg vinden naar de schimmels, maar ook naar andere bomen in het bos, kennelijk via die schimmels. Het tijdschrift Nature maakte er het omslagverhaal van, liet een voorwoord schrijven door een vooraanstaand botanicus en voegde er een ijzersterke woordspeling aan toe: dit was het wood-wide web.
De metafoor was niet van Simard, maar ze sloeg er wel meteen op aan. Het bos, zo schreef ze, is ‘zoals het internet’: een systeem van ‘centra en satellieten, waarbij de oude bomen de grootste communicatieknooppunten zijn en de kleinere de wat minder drukke knooppunten, en waarin berichten over en weer gaan via schimmelverbindingen’. Bomen zijn geen concurrenten die strijden om voedingsstoffen, maar – in Simards woorden – ‘supersamenwerkers’.
Simards vakgenoten voelden aanvankelijk niet zo veel voor haar concept van het harmonieuze bos. Haar onderzoeksbudget, vertelde ze, kwam na publicatie op de tocht te staan en haar bevindingen waren een mikpunt van spot. ‘Geen enkel ander dier sluit de gelederen zo snel als Homo sapiens,’ schreef Powers in zijn fictieve verslag van deze verwikkelingen. Volgens Simard lag het probleem niet zozeer bij de gehele menselijke soort, als wel bij het mannelijke deel ervan.
Vrouwen verleenden daarentegen de broodnodige steun. Simard roemt vooral de mycorrhiza-expert Melanie Jones, die in Simards promotiecommissie zat en co-auteur was van het Nature-artikel, en diverse vrouwen die haar bijstonden in haar onderzoek. Een andere metafoor drong zich aldus aan Simard op. Hoewel de coniferen die ze bestudeerde zowel mannelijke als vrouwelijke organen hadden, kwam de manier waarop volwassen bomen zaailingen via schimmelnetwerken hielpen haar voor als ‘moederschap’. De ‘energiestromen van de moederbomen’ waren in haar verbeelding ‘net zo krachtig als het getij van de oceaan, zo sterk als zonnestralen, zo onbedwingbaar als de wind in de bergen, zo onstuitbaar als een moeder die haar kind beschermt’.
Het idee van moederbomen die via een netwerk met elkaar verbonden waren, bleek inderdaad onstuitbaar. En dat idee werd nog populairder in 2016. Dat was het moment waarop Simard haar veel bekeken Ted Talk hield, How Trees Talk to Each Other (bijna acht miljoen keer bekeken), en samen met Wohlleben haar opwachting maakte in de documentaire Intelligent Trees. Van Wohllebens boek zijn meer dan drie miljoen exemplaren verkocht. Powers’ roman Tot in de hemel, met zijn Simard-achtige personage, won de Pulitzerprijs voor fictie in 2019. Dit jaar noemde Time Magazine Simard een van de honderd invloedrijkste mensen ter wereld. De productiebedrijven van Amy Adams en Jake Gyllenhaal hebben de filmrechten op Simards Op zoek naar de moederboom gekocht. Het is de bedoeling dat Adams Simard gaat spelen.
Mager bewijs
Het komt zelden voor dat academische ideeën het Amy Adams-stadium bereiken zonder wetenschappelijk controverse te wekken. Sinds 2023 zijn er drie artikelen verschenen in wetenschappelijke tijdschriften, met in totaal 45 auteurs, waarin wordt betoogd dat het bewijs voor het wood-wide web behoorlijk mager is. Er bestaan tal van bezwaren tegen de theorie. Veel onderzoeken naar de overdracht van voedingsstoffen tussen bomen, hebben slechts minuscule hoeveelheden van die pendelende suikers gevonden – ‘statistisch significant’ maar niet noodzakelijkerwijs ‘biologisch significant’, zegt een groep auteurs – en de meesten sluiten de mogelijkheid niet uit dat de voedingsstoffen via de lucht of de bodem in plaats van via schimmels hun weg hebben afgelegd.
De meeste onderzoeken hebben geen bewijs gevonden dat zaailingen in schimmelnetwerken het beter doen als ze dicht bij oudere bomen staan (ze doen het dan vaak juist slechter). Opvallend aan de recente kritiek op het werk van Simard is dat die voor een deel afkomstig is van haar voormalige collega’s en bewonderaars. De eerste kritische beoordeling van het bewijsmateriaal kwam van drie wetenschappers – Justine Karst, Melanie Jones en Jason Hoeksema – die alle drie met Simard artikelen hebben geschreven. De hoofdauteur, Karst, schreef hoe het onderzoek van Simard haar inspireerde om mycorrhiza-ecoloog te worden. De tweede, Melanie Jones, wordt in Simards memoires voorgesteld als een heldin die Simard steunde toen weinig anderen dat deden. Jones was co-auteur van het ‘world-wide web’-artikel uit 1997, hoewel ze er niet langer volledig achter staat.
Simard, die nog bezig is met een uitgebreid antwoord op de kritiek, beschouwt dit alles als geharrewar dat maar afleidt van de dringende taak om de bossen te beschermen. Ze omschrijft de aandacht die de kritiek van Karst, Jones en Hoeksema krijgt als ‘een onrecht voor de hele wereld’. Dat kan zo zijn, maar het is buitengewoon moeilijk om, na de recente beoordelingen van het bewijsmateriaal te hebben gelezen, geen vertrouwen te verliezen in het wood-wide web als vaststaand wetenschappelijk feit.
‘Waarom willen we zo graag dat dit waar is?’ vraagt Karst zich af. Misschien heeft de nieuwsstroom over de opwarming van de aarde en de daarmee gepaard gaande catastrofes – bosbranden, orkanen – de behoefte van lezers aangewakkerd om troost te zoeken in rustgevender milieuverhalen. Of misschien willen we, door recente wreedheden op het wereldtoneel, graag geloven dat wezens in de natuur zorgzaam en goedaardig zijn.
Meestal is er een directe relatie tussen populaire opvattingen over de natuur en de politiek
Literatuurwetenschapper Rob Nixon beschouwt het wood-wide web als een economische parabel. Meestal, zo merkt hij op, is er een directe relatie tussen populaire opvattingen over de natuur en de politiek. Het ‘wood-wide web’-verhaal overstijgt volgens Nixon de wetenschap. Het hele concept voelt voor velen gewoon goed aan. Het geeft ons de bomen die in deze tijd passen: antikapitalistisch, feministisch en ontzettend online.
Het verborgen leven van bomen, zo heet het boek van Peter Wohlleben. Niet te verwarren met The Secret Life of Trees van Colin Tudge [in het Nederlands ook verschenen als Het verborgen leven van bomen], waarin het mycorrhiza-verhaal andermaal wordt verteld. Dergelijke titels lijken zeer sterk op de titel van het beruchtste plantkundeboek ooit geschreven: Het verborgen leven van de plant, een bestseller uit 1973 van Peter Tompkins en Christopher Bird. Planten zenden, net als dieren, elektrische pulsen door hun lichaam. Tompkins en Bird geloofden dat zulke pulsen de gedachten van planten aan het licht konden brengen.
Bosecoloog Suzanne Simard ontdekte hoe bomen voedingsstoffen uitwisselen. – © ANP
Er volgde een reeks wilde experimenten, typerend voor die leuke, dwaze jaren zeventig met hun vrije pseudowetenschap. Het boek markeerde het begin van een opmerkelijk tijdperk waarin mensen tegen hun kamerplanten praatten en klassieke muziek voor ze speelden. Ondertussen bleef Het verborgen leven van de plant decennialang zwaar boven de plantkunde hangen als waarschuwing voor speculatieve excessen. Want serieus onderzoek naar wat planten eventueel ervaren en hoe ze reageren werd erdoor belemmerd. ‘De dubbele poortwachters van wetenschapsfinanciering en wetenschappelijke toetsing – altijd al conservatieve instellingen – hielden de toegang [voor dergelijk onderzoek] gesloten,’ schrijft Zoë Schlanger.
Dat was jammer, vindt Schlanger, want planten zijn echt tot opmerkelijke dingen in staat. Naast het ‘wood-wide web’-idee is er een golf van nieuwe publicaties over planten verschenen, waaronder De stem van de plant van Monica Gagliano (voorwoord door Suzanne Simard), Planta Sapiens van Paco Calvo en Natalie Lawrence, What a Plant Knows van Daniel Chamovitz en Plantenrevolutie van Stefano Mancuso, die allemaal het buitengewone gedrag van planten beschrijven.
Volgens Schlanger lopen plantenwetenschappers tegenwoordig op eieren. Ze willen ruchtbaarheid geven aan hun bevindingen, maar zijn begrijpelijkerwijs bang om te overdrijven. Voor velen is het geen probleem om het bij planten over ‘waarneming’ te hebben, maar ‘gedrag’ is twijfelachtig, ‘intelligentie’ verraderlijk en ‘bewustzijn’ drie bruggen te ver. De antropoloog Natasha Myers ontwaart een ‘weifelen tussen betovering en ontgoocheling’ bij botanici. Onder elkaar spreken ze geanimeerd over de verlangens van planten, maar wanneer ze tot publicatie overgaan ‘mijden ze alle verwijzingen naar planten als actoren’.
En toch bewegen ze. De meeste planten doen dit langzaam en op de verwachte manier – bladeren die naar het licht reiken, wortels naar vocht – maar sommige, zoals klimplanten, met onverwachte behendigheid. Het meest intrigerende onderzoek betreft warkruid, dat niet in staat is tot fotosynthese en dus snel andere planten moet vinden om op te parasiteren. Onderzoekers hebben ontdekt dat ze eigenschappen van potentiële gastheren – soort,afstand, gezondheid zelfs – kunnen detecteren voordat ze contact maken. Ze kunnen chemische sporen in de lucht oppikken en ze groeien zelfs meer in de richting van LED-lampen als die zijn gerangschikt in de vorm van geschikte gastheren, wat erop kan duiden dat het lichtgevoelige vermogen van warkruid een rudimentaire vorm van zicht is.
Plantaardig gevoelsleven
Met timelapsevideo’s kunnen we zien hoe klimplanten waarnemen en reageren. Het gedrag van de meeste andere planten is onzichtbaar. Met uitzondering van klimplanten zijn planten beroerde atleten. Het zijn daarentegen wel begaafde scheikundigen, die complexe verbindingen afgeven om hun buren te verleiden, af te weren of te vergiftigen. Vooral bomen blinken hierin uit.
Interessant is dat bomen zichzelf kunnen ruiken, of in ieder geval hun eigen chemische verbindingen in de lucht weten te detecteren. Een blad dat wordt gegeten kan gassen uitstoten die andere takken – en nabijgelegen bomen – ertoe aanzetten hun eigen bladeren bij wijze van afweer te vullen met gifstoffen. We weten dat acacia’s suikers en eiwitten afscheiden om mieren als voetsoldaten te ronselen in de strijd tegen klimplanten en rupsen.
Zij die geloven in een plantaardig gevoelsleven hebben een lievelingsplant, de Boquila trifoliolata, een klimplant die groeit in Chileense en Argentijnse regenwouden. In 2013 ontdekte de ecoloog Ernesto Gianoli dat de Boquila andere plantensoorten overtuigend kon imiteren. Hij verbergt zich voor zijn belagers, zoals slakken en kevers, door de vorm, grootte en kleur van zijn bladeren af te stemmen op die van zijn buren. Gianoli merkt op dat hij planten kan nabootsen die geen deel hebben uitgemaakt van zijn evolutionaire geschiedenis, wat zou kunnen betekenen dat hij op een of andere manier hun vormen in realtime waarneemt.
Voor stoutmoediger botanici zijn dergelijke bevindingen genoeg reden om de oude vraag of planten kunnen denken nieuw leven in te blazen. Planten hebben geen hersenen – wat altijd is gezien als voorwaarde voor intelligentie – maar dat geldt ook voor computers. Nu chatbots laten zien wat er met neurale netwerken kan worden bereikt, is het misschien tijd om ook planten anders te benaderen.
De ethische implicaties zijn verstrekkend. Zelfs veganisten raken in de war als ze de morele status van planten serieus in overweging moeten nemen. ‘Als planten ook gevoel hebben, wat valt er dan nog te eten?’ vraagt filosoof Philip Goff zich af. Toch is het argument voor plantenbewustzijn eenvoudig en nadrukkelijk: kijk maar eens wat ze allemaal kunnen.
Bewustzijn
Er is echter een tegenargument: de wervelkolom van de rat. Scheid die van zijn hersenen (sta even stil bij de keten van keuzes die je tot deze daad hebben gebracht), en je ontdekt dat die wervelkolom op eigen houtje nog allerlei zaken prima kan regelen. Hij kan de poten intrekken bij elektrische schokken. Hij kan, nog opmerkelijker, leren om op schokken te anticiperen en de poten zo te richten dat ze de schokken vermijden. Hij is in staat tot geavanceerdere vormen van leren dan welke plant ook. Maar heeft de wervelkolom van een rat een bewustzijn?
Bewustzijn is frustrerend moeilijk te definiëren. Misschien zit het in veel dingen, zelfs in delen van dingen. Of misschien kunnen evolutionaire krachten verfijnd gedrag programmeren – flexibel en gevoelig voor signalen uit de omgeving – maar zonder dat de speciale vonk die intelligent leven heet, eraan te pas komt. Redelijke, goed geïnformeerde mensen zijn het oneens over waar ze de grens moeten trekken, van panpsychisten die atomen als bewust beschouwen (in beperkte mate) tot de conservatieven die vraagtekens zetten bij het bewustzijn van chimpansees.
Het enige wezen over wiens bewustzijn we het eens zijn, is de mens. Daarnaast beoordelen we kandidaten op basis van de vraag of ze subjectieve ervaringen lijken te hebben, zoals wij. Met andere woorden: de vraag is fundamenteel narcistisch. We meten de waarde van iets af naar de mate waarin het ons aan onszelf herinnert. Dit is het impliciete uitgangspunt van veel planten- en bomenboeken, met hun optocht van moederbomen, socialistische schimmels en uitgekookte klimplanten die sterke staaltjes uithalen om menselijke goedkeuring te oogsten. Is dit de beste manier om over de natuur na te denken? Zoals Justine Karst tegen mij zei: ‘Kunnen we dan geen gevoelens van liefde en zorg koesteren voor dingen die niet op ons lijken?’
De hoogste is hoger dan 115 meter: de lengte van een groot voetbalveld, maar dan recht omhoog
Bomen zijn uiteindelijk niet zoals wij. Eén aspect van hun vreemdheid is hun grootte. Als jonge boompjes passen ze bij onze lengte en vallen ze binnen ons blikveld, maar ze blijven groeien, sommige hoger dan mensen goed kunnen bevatten. De ecoloog Meg Lowman beschrijft de boomtoppen als een nog onontgonnen ‘achtste continent’. Beschermd in het bladerdak van de allerhoogste bomen, de sequoia’s van Noord-Californië, tiert een heel eigen leefmilieu, bestaande uit grassen, varens, waterdiertjes en zelfs andere bomen, die zonder de aarde ooit te raken de hemelwereld van de sequoia’s bewonen.
De Californische sequoia’s zijn de hoogste levensvormen ter wereld. De hoogste is hoger dan 115 meter: de lengte van een groot voetbalveld, maar dan recht omhoog. Ze zijn ‘zo groot dat je er stil van wordt’, schrijft Anne Lamott. De in Madrid geboren filosoof George Santayana maakte in 1911 kennis met deze sequoia’s. Hij vond Noord-Californië ‘intellectueel leger dan de Sahara’, maar was onder de indruk van het ‘maagdelijke en wonderbaarlijke’ landschap. Hij ervoer de plek als een gesel voor de Europese filosofie, had het over ‘de ijdelheid en oppervlakkigheid van alle logica, de nodeloosheid van argumentatie’. In zo’n omgeving, zo bedacht hij, heb je niet langer het gevoel dat je de natuur kunt beheersen: ‘Het is passender jezelf als een uitloper van haar leven te zien; één dappere kleine kracht onder haar immense krachten.’
Baobabs (Adansonia gregorii) in Morondava, Madagascar. – © Getty Images
Bomen bereiken een schaal die het menselijke ver te boven gaat, niet alleen in meters, maar ook in jaren. Het zijn de enige ons bekende organismen die de mens ver overleven. Meestal gaan wij tientallen jaren mee; bomen kunnen millennia meegaan. Dergelijke bomen zijn niet tijdloos maar tijdvol (‘timeful’), schrijft de historicus Jared Farmer in zijn indringende boek Elderflora: A Modern History of Ancient Trees. Ze voegen ‘chronodiversiteit’ toe aan een biologische wereld die normaal gesproken wordt gemeten in dagen, jaren, decennia.
Oude bomen brengen, net als wortels die door het trottoir steken, ons tijdsbesef uit balans. Groot-Brittannië kent taxusbomen die stammen uit de oudheid. De oudst bekende boom ter wereld, een Pinus longaeva in Californië, is ongeveer vijfduizend jaar oud, wat betekent dat hij een jong boompje was in de bronstijd. Er is een boom in Chili die mogelijk ouder is. En sommige bomen kunnen fysiek verbonden, genetisch identieke kopieën van zichzelf creëren; deze kloonbare bomen ‘leven’ nog langer, in de zin dat ze als replica voortbestaan. Milieuzorg, meent Farmer, vereist dat je leert ‘denken in de volheid van de boomtijd’.
De boomtijd lijkt echter op te raken. In 2005 startten wetenschappers een onderzoek naar de grootste Afrikaanse baobabs: enorm dikke bomen die niet slechts één stam hebben, zoals de meeste bomen, maar meerdere, met elkaar vergroeide stammen. De bekendste, Chapman’s Baobab in Botswana, heeft zes stammen, in leeftijd variërend van ongeveer 500 tot 1400 jaar. Of beter gezegd, hij hád zes stammen. Op 7 januari 2016 viel het geheel om. Twee jaar later maakten de onderzoekers bekend dat negen van de dertien oudste baobabs, of in ieder geval hun grootste of oudste stammen, inmiddels waren ingestort.
Klimaat
Andere bomen met een lange levensduur – de ceders van Libanon, de Californische sequoia’s – gaan ook verloren. De vermoedelijke boosdoener ligt voor de hand: klimaatverandering. Bomen die zijn uitgerust om op een bepaalde plek te overleven, doen het slecht als de eigenschappen van die plek, zoals temperatuur, watervoorziening en lengte van seizoenen, drastisch veranderen. Na verloop van tijd kunnen boomsoorten zich aanpassen of nieuwe habitats vinden. Het probleem is alleen dat de evolutie en migratie van bomen pijnlijk langzaam gaan, en de opwarming van de aarde pijnlijk snel.
Een boom, zo schrijft Farmer, is ‘in de verste verte niet-menselijk’, en dat geldt vooral voor grote, oude bomen. Als bomen conceptuele waarde hebben, is dat niet omdat hun gelijkenis met de mens onze sympathie wekt, maar omdat de manier waarop ze van ons verschillen ons blikveld verruimt. Zij zijn de zichtbaarste markeringen op het evolutionaire pad dat we niet zijn ingeslagen. Bomen staan voor alle fotosynthetiserende, koolstofdioxide-ademende, zich niet voortbewegende soorten waarmee wij onze wereld delen, maar die een fundamenteel andere manier van leven hebben.
Bomenbeschouwingen moeten bovenal een oefening in nederigheid zijn. De bergen en bossen, zo zei Santayana tegen zijn gehoor in Californië, stellen je in staat ‘jezelf eenvoudig, nederig te nemen zoals je bent, en de wilde, onverschillige, niet-oordelende oneindigheid van de natuur te eren’. Misschien kan de aanwezigheid van wezens die ouder, groter en talrijker zijn dan wij – of ze nu wel of niet op internetgebruikers of onze moeders lijken – ons eraan herinneren dat wij niet alles zijn wat er is, en dat er meer is dan wij. ‘ En laat de bomen bomen zijn.