
Fictie is geen ‘onware, niet-feitelijke literatuur’, vindt International Booker Prize-winnaar Georgi Gospodinov. Het schenkt betekenis aan de werkelijkheid en helpt ons die te begrijpen.
Wat kan fictie (ook in vertaling) doen in tijden als de onze? Niets. Dat zou het kortste, krachtigste en meest pessimistische antwoord zijn op de vraag. Maar dat zou betekenen dat we deze tekst moeten negeren, de festivals moeten afblazen, de boeken uit de bibliotheken moeten verwijderen, het creëren van literatuur moeten staken en gedwee het einde van de wereld afwachten. Want als we stoppen met het vertellen van verhalen over de wereld, is het einde inderdaad nabij.
Vooral fictie is in staat om wonderen te verrichten. Mijn eerste ervaring hiermee deed ik op toen ik zes of zeven jaar oud was, dus ik begin met een persoonlijk verhaal. Ik had een terugkerende nachtmerrie. Op een ochtend verzamelde ik de moed om hem aan mijn grootmoeder te vertellen; destijds woonde ik bij haar in het dorp. Maar zodra ik begon te praten, hield ze me tegen en drukte een vinger tegen haar lippen. Enge dromen mogen niet opnieuw worden verteld, omdat ze daardoor uitkomen. Eigenlijk drukte ze het veel mooier uit: ze vullen zich dan met bloed en komen tot leven. Dus bleef ik alleen achter met mijn nachtmerrie. En zo kwam ik op het, in mijn ogen, briljante idee – we kunnen pas briljant zijn vanaf ons zesde of zevende – om mijn droom op te schrijven. Ik scheurde in het geheim een pagina uit het notitieboekje van mijn opa en gebruikte de pas geleerde letters van het alfabet om mijn droom uit te spellen. En… er gebeurde een wonder. De nachtmerrie is nooit meer teruggekeerd. Maar ik ben hem ook nooit vergeten. Dat was de prijs. (Negenenveertig jaar later herinner ik me de droom nog steeds levendig. Wie weet besluit ik hem aan het einde van de lezing te vertellen.)
Er zijn twee dingen die ik uit deze herinnering wil afleiden. Ten eerste: schrijven bevrijdt ons van onze angsten. Het tweede is dat schrijven ons doet onthouden. We vertellen verhalen om te onthouden. Soms ook geldt het omgekeerde: we onthouden iets om het door te kunnen vertellen. Schrijven brengt dus herinneringen voort, ook al is dat er soms een aan iets beangstigends. De herinnering aan iets beangstigends is niet altijd een beangstigende herinnering. Integendeel, als een verhaal eenmaal verteld is, als het eenmaal gezellig is bijgeplaatst in de kamers van de herinnering, beginnen ook de beangstigende varianten hun angstaanjagende aard te verliezen. Door verhalen te vertellen kunnen we onze angsten dus een beetje temmen.
Verhalen vertellen
Waarom vertellen we kinderen ’s avonds voordat ze in slaap vallen een verhaaltje? Om dezelfde reden dat er mythen bestaan. We vertellen verhalen om de wereld te temmen. We vertellen verhalen om een chaotische en onverklaarbare wereld van onweersbuien, vuur en overstromingen te verklaren, evenals een wereld van diezelfde elementen binnenin ons. Terwijl we verhalen vertellen, creëren we de illusie dat deze wereld überhaupt vertelbaar is (dat ze in woorden kan worden samengevat en gedeeld) en ordenbaar (dat ze kan worden georganiseerd). Stiekem vermoed ik dat er geen orde is en dat alleen onze verhalen deze creëren. Maar dat maakt ze des te belangrijker.
Laat me een zijpad inslaan naar de kwantumfysica. Volgens het onzekerheidsprincipe van Heisenberg, opgesteld in de jaren twintig, verandert het waarnemen van een proces zélf al de uitkomst ervan. Met andere woorden: in de kwantumwereld verloopt een proces anders afhankelijk van of het wordt bekeken of niet. Als we dat doortrekken naar onze eigen wereld: stel dat niemand zou kijken, luisteren en verhalen vertellen – zou die wereld dan niet allang uit elkaar gevallen zijn?
Openingsmaal met Nino Haratischwili
De Georgisch-Duitse schrijver en theaterregisseur Nino Haratischwili (1983), bekend van onder meer Het achtste leven, organiseert tijdens het Forum een supra; een traditionele Georgische feestmaaltijd waarbij het gaat om gastvrijheid en het delen van verhalen.
De supra, letterlijk ‘tafel’ in het Georgisch, is een diepgeworteld sociaal en cultureel fenomeen in Georgië. Bij dit ceremoniële banket komen gasten samen om te dineren, wijn te drinken, te zingen en te luisteren naar toespraken van de tamada, de ceremoniële toastmeester. Thema’s als vriendschap, liefde, geschiedenis en familie staan daarbij centraal, vaak aan de hand van persoonlijke verhalen en beschouwingen.
Traditioneel wordt de supra geleid door mannen, en vinden de gesprekken en rituelen plaats binnen een patriarchaal kader. Vrouwen, wier aanwezigheid weliswaar wordt gevierd in een poëtische en vaak verheffende toast, spelen vooral een rol als kok en gastvrouw.
Haratischwili plaatst deze eeuwenoude traditie in een nieuw licht, door de supra vanuit vrouwelijk perspectief te benaderen. Samen met Georgische muzikanten en actrices creëert ze een alternatieve versie van het ritueel, waarin vrouwelijke stemmen en verhalen centraal staan. Tijdens de avond wordt er gegeten, gezongen, gedeeld – en nagedacht over de betekenis van cultuur, identiteit en verbondenheid binnen Europa. Het publiek is uitgenodigd.
25/06, 19:30 in de Grote Zaal in De Balie, Amsterdam.
En daarmee belanden we bij de volgende belangrijke taak van de schrijver, die toch al veel op zijn schouders draagt: verhalen vertellen om de wereld bij elkaar te houden. Om betekenis te geven aan wat er gebeurt – met de wereld en met onszelf – als tegenwicht voor de stille angst dat er misschien helemaal geen betekenis is. Ook daarom lezen we boeken, en vooral fictie.
Veel mensen geloven dat fictie denkbeeldige, onware, niet-feitelijke literatuur is. In mijn ogen is dit een diepgaand misverstand
Veel mensen geloven ten onrechte dat fictie denkbeeldige, onware, niet-feitelijke literatuur is. In mijn ogen is dit een diepgaand misverstand. Fictie weeft mythen en schenkt betekenis aan de werkelijkheid; het vormt een legende rond wat we zien, maakt er een verhaal van en helpt ons het te begrijpen. Zoals Pessoa schreef: ‘De mythe is het niets dat alles is.’
Fictie kan echte herinneringen oproepen. Ik zal nooit vergeten hoe ik na het lezen van Oorlog en vrede op het slagveld van Austerlitz lag en naar de wolken boven me keek alsof ik ze voor het eerst zag. Hoe kan ik ze nooit eerder hebben opgemerkt? zei ik hardop in mijn eigen stem, in plaats van die van de gewonde prins Bolkonsky. Na Honderd jaar eenzaamheid had ik een duidelijke herinnering aan een middag waarop mijn vader me meenam naar de zigeuners om voor het eerst echt ijs te zien. Ik herinner me ook een sneeuwstorm en de kaars die flikkerde in de kamer à la Pasternak [een verwijzing naar de klassieker Dokter Zjivago].
Literatuur richt zich niet alleen op het verleden en de herinnering, maar werpt ook vaak een blik vooruit en schetst mogelijke toekomsten. Literatuur verbeeldt utopieën – ideale werelden – en reikt daarmee de samenleving, het lot en zelfs het universum suggesties aan voor wat komen kan. Toch slaan zulke toekomstvisies vaak om in dystopieën, al blijken veel van de dystopische romans die we schrijven verrassend realistisch te zijn. Orwell verzette zich achteraf tegen het idee dat 1984 een handleiding zou zijn; het was bedoeld als waarschuwing, niet als blauwdruk. Iets soortgelijks heb ik ervaren met mijn roman Schuilplaats voor andere tijden – maar dat is een verhaal voor een andere keer.
Behalve herinneringen creëeren en onze angsten beteugelen, is literatuur in staat tot het meest wezenlijke: levens redden.
Nieuwsgierigheid
Literatuur vertelt verhalen en stelt daarmee het einde uit. Dat komt het meest letterlijk tot uiting bij Sjeherazade. Met elk verhaal dat ze vertelt, wint ze een levensdag. Haar verhalen zijn haar krachtigste onderhandelingsmiddel om te blijven leven. Veranderen ze iets in Shahryar, de vrouwenmoordenaar? Wekken ze zijn empathie voor de wereld? Wie zal het zeggen. Wat ze hem in elk geval schenken, is een nieuw soort nieuwsgierigheid – naar de wereld met al haar wonderen, verrassingen, liefde en bedrog.
Wanneer het slachtoffer een verhaal vertelt, bevindt ze zich tijdelijk in een andere, beschermde ruimte. De verteller – vrouw of man – en hun luisteraars (of lezers) raken verstrikt in het labyrint van het verhaal, een wereld op zichzelf. Ze bevinden zich als het ware op twee plaatsen tegelijk: in de echte én in de fictieve wereld. Zo kom ik terug bij de elementaire deeltjes in de kwantumfysica, die ook op twee locaties tegelijk kunnen bestaan. In dat opzicht lijken literatuur en kwantumfysica meer op elkaar dan we vaak beseffen. En de literatuur begreep dit al eeuwen vóórdat de wetenschap erachter kwam.
Als kind voelde ik onbewust de garantie die literatuur ons biedt; ik koos er altijd voor om boeken te lezen die in de eerste persoon enkelvoud werden verteld, omdat ik dan wist dat de hoofdpersoon aan het einde van het boek niet zou sterven. Zolang ik verhalen vertel, besta ik. Zolang ik verhalen vertel, houd ik mezelf en de wereld om me heen intact. Ik vertel, dus ik ben.
Fictie verdedigt het menselijke. Ze weigert mee te gaan in de terugval naar ontmenselijking
Vandaag de dag bevinden we ons in de context van twee oorlogen aan de rand van Europa; die in het Midden-Oosten en die tegen Oekraïne. Dit zijn echte oorlogen, met tanks, drones, dode soldaten en burgers, vluchtende gezinnen, verwoeste steden en landschappen. Dat alles gebeurt vandaag de dag, in een Europa dat dacht dat het zichzelf voorgoed van de verschrikkingen van de oorlog had bevrijd. Maar Poetins invasie van Oekraïne begon niet met de eerste schoten en de opmars van Russische tanks. Hij begon lang daarvoor, met propaganda en nepnieuws. De strijd om woorden en verhalen – de propagandaoorlog – liep parallel aan de gevechten aan het front. Het doel: de tegenstander ondermijnen en het verzet al vóór het eerste schot breken. Propaganda- en complottheorieën, racistische uitbarstingen en agressie, post-truth zijn alle bedoeld om te ontmenselijken, om de Ander zijn menselijke eigenschappen te ontnemen en hem tot kanonnenvoer te maken, tot een vijand, die geen lid is van het menselijk ras. De vijand heeft geen eigen geschiedenis. Als die opzet lukt, dan is de strijd al gewonnen voordat deze zelfs maar is begonnen.
Wat voor rol kan fictie hierbij spelen? Ze verdedigt het menselijke. Ze weigert mee te gaan in de terugval naar ontmenselijking. Literatuur werkt als een natuurlijk tegengif tegen het gif van propaganda. Waar propaganda de wereld in drie minuten reduceert tot zwart-wit – goed tegenover kwaad – biedt fictie een rijker, gelaagder en vollediger perspectief. In fictie draait alles om het individu, met diens angsten, verlangens, kwetsbaarheid, hoop en verdriet. Ook propaganda speelt in op emoties, maar slechts als middel tot massamanipulatie. Fictie en propaganda opereren op hetzelfde terrein, dat van het mens-zijn, maar ze doen dat met totaal verschillende bedoelingen.
De werkelijkheid
Je zou kunnen zeggen dat propaganda en fictie hetzelfde zijn; ze gebruiken allebei verhalen en bieden afwijkende versies van de werkelijkheid. Maar laten we proberen het verschil te zien. Het verraderlijke van propaganda en complottheorieën is dat ze fundamentele inzichten uit de menselijke kennis vervangen, eeuwen aan cultuur en beschaving terugbrengen tot karikaturen en het volledige geestelijke erfgoed van de mensheid ondermijnen en vernietigen. Terwijl echte literatuur, fictie en verhalen op dit archief voortbouwen en versies van de wereld construeren met behulp van gecoördineerde systemen van goed en kwaad, leugens en waarheid, het humane en het inhumane, het toegestane en het ontoelaatbare. Of we het beseffen of niet, vandaag de dag zijn we aanwezig bij, nemen we feitelijk deel aan een grootse en soms onzichtbare strijd – niet alleen om het menselijk leven te beschermen, maar om de kern van wat het betekent mens te zijn, en het leven zelf, te behouden.
We komen langzaam tot het besef dat de wereld niet verklaard kan worden door politieke en economische verhoudingen alleen. Omdat we niet alleen bestaan uit economie en politiek. We bestaan ook uit verdriet en twijfel, uit broze en moeilijk te bevatten elementen. Juist daar ligt het domein van de literatuur – haar kracht ligt in het vinden van taal voor precies die fragiele beleving.
Waartoe is literatuur nog meer in staat? Smaak creëren. Het belang daarvan mag absoluut niet worden onderschat; smaak is niet alleen een kwestie van esthetiek. Iemand met smaak is minder vatbaar voor flauwe propaganda, is bijvoorbeeld in staat de politieke kitsch zien die ten grondslag ligt aan het nationalisme. Zo zei Joseph Brodsky dat zijn verzet tegen het Sovjetgezag wellicht minder politiek dan esthetisch was. Voordat de rede het kwaad heeft begrepen, hebben onze zintuigen – als ze voldoende op elkaar zijn afgestemd – de vieze adem al geroken en zijn ze al vol walging teruggedeinsd. Ook de literatuur draagt eraan bij om een dergelijke fijngevoeligheid te produceren.
Meestal zie ik de schrijver als een oor, één groot oor dat luistert naar de verhalen van de wereld
Een verhaal wordt verteld als er een luisterend oor is. Ik denk dat het belangrijk is om hierop te wijzen, omdat we storytelling prijzen. Storytelling is belangrijk, maar het is niets zonder het gevoel dat er ergens een oor klaar staat om te horen. Er is geen storytelling zonder storyhearing. Als we de schrijver met slechts één lichaamsdeel zouden afbeelden, zou het geen schrijvende hand of een mond zijn die kostbare woorden uitspreekt. Meestal zie ik de schrijver als een oor, één groot oor dat luistert naar de verhalen van de wereld. Een oor en een hart. Een oor afgestemd op alles wat pijn doet.
Tash Aw over kolonialisme en identiteit
De Maleisisch-Britse schrijver en essayist Tash Aw gaat tijdens het forum in gesprek over de maatschappelijke verschuivingen waarmee generaties te maken krijgen. Centraal daarbij staat zijn nieuwe boek The South, waarin hij de diepgaande politieke en sociale omwentelingen in Azië in de jaren negentig beschrijft, door de ogen van een Maleisische familie. Hij onderzoekt hierin thema’s als klasseverschillen, economische onzekerheid en de zoektocht naar (queer) identiteit. Zijn werk belicht de pijnlijke overgang van postkoloniale samenlevingen waarin traditie botst met moderniteit en persoonlijke verlangens vaak in conflict komen met collectieve verwachtingen. Wat betekent het om jezelf te vinden in een wereld waarin culturele normen en maatschappelijke structuren voortdurend verschuiven?
Tash Aw (1971) groeide op in Maleisië en vertrok als tiener naar Engeland om rechten te studeren. Tegenwoordig woont hij in Parijs. Hij brak internationaal door met The Harmony Silk Factory (2005), gevolgd door het eveneens gevierde Five Star Billionaire (2013), dat evenals andere werken van hem werd genomineerd voor de Man Booker Prize. Hij staat bekend om zijn genuanceerde benadering van gevoelige onderwerpen en wordt gezien als een van de belangrijkste literaire stemmen uit Zuidoost-Azië.
26 juni, 17:30 in De Salon in De Balie, Amsterdam.
Tegenwoordig hebben we een sterke behoefte aan empathie, zowel op persoonlijk als op politiek vlak. Totalitaire ideologieën en fundamentalisme kennen geen empathie. Voor hen is de ander – de vijand – ontdaan van menselijkheid. ‘Geen mens, geen probleem,’ zei Stalin ooit cynisch. Vandaag echoën populisme en propaganda dat idee: zonder menselijkheid is er niets om rekening mee te houden. Dat is misschien wel het angstaanjagendste van alles. Daarom hebben we verhalen nodig – en empathie. De stille kracht van onze persoonlijke verhalen zit in hun vermogen om het wezenlijk menselijke te raken, dat aan elke ideologie en elke staatsmacht voorafgaat.
Ik zal hier niet ingaan op een strikt wetenschappelijke definitie van empathie. Omdat ik denk dat iedereen op de hoogte is van dit ‘in de schoenen van de ander stappen’, en ook omdat het een wat uitgehold concept is. Maar ik denk dat we het breder moeten inzetten. Empathie is niet alleen aangeboren, maar wordt verworven, geleerd en ontwikkeld door dagelijkse oefening, ook door het lezen van fictie. Zonder empathie is verhalen vertellen, lezen, luisteren en zelfs samenleven onmogelijk. Hoe lees je een roman zonder je in te leven? Hoe leef je te midden van anderen zonder je in hen te verplaatsen?
De Ander
Maar wie is vandaag de dag de Ander? Als we het over empathie hebben, blijven we normaal gesproken, bewust of onbewust, binnen de grenzen van de menselijke soort. Is het niet tijd om over te stappen op een bredere empathie voor het milieu? Als we ons sprookjes en onze eigen kindertijd herinneren, zullen we zien dat literatuur en kinderen dat al heel lang doen. Voor hen is het heel normaal om met een slak, een hond of een roos te praten en je in te leven in hun verhalen.
Laat de mens een tijdje zijn mond houden en in de stilte die volgt de stem horen van een andere verhalenverteller – een vis, libel, wezel of bamboe, kat, orchidee of kiezelsteen…
Interessant genoeg wijzen ook recente onderzoeken van milieuwetenschappers, die zoeken naar manieren om mensen te motiveren de natuur te beschermen, op het belang van empathie. De hoopvolle conclusie: mensen blijken, althans als het om klimaatverandering gaat, eerder gemotiveerd door empathie voor niet-menselijke wezens dan door eigenbelang. Een mogelijke verklaring is dat dit appelleert aan onze aangeboren neiging tot compassie.
Een korte evolutionaire zijlijn: vaak wordt gedacht dat sympathie en het helpen van zwakkeren geen rol spelen in natuurlijke selectie. Volgens deze redenering zouden empathie en altruïsme evolutionair zwak staan tegenover egoïsme. Maar evolutiebioloog David Sloan Wilson, een volgeling van Darwin, zegt iets anders. In zijn visie geldt: binnen een groep wint egoïsme het van altruïsme, maar altruïstische groepen verslaan eerder egoïstische groepen.
Laten we eerst luisteren naar de verhalen en stemmen van het heden, de verhalen van anderen, van migranten, van vluchtelingen
Als we deze stelling in historisch perspectief plaatsen, zien we dat altruïstische samenlevingen meer ontwikkeld en gevoeliger waren en beter hebben gepresteerd op het gebied van politiek, economie, cultuur en menselijk geluk dan dictaturen. Onderzoek heeft dit uitgewezen.
Misschien is het tijd om nieuwe verhalen over de toekomst te vertellen, om de lege kamers te vullen met de verhalen waar we in willen wonen. Maar laten we eerst luisteren naar de verhalen en stemmen van het heden, de verhalen van anderen, van migranten, van vluchtelingen, van degenen die de oorlog ontvluchten, van degenen die het vandaag in de schuilkelders van Oekraïne hebben overleefd. Laten we deze verhalen keer op keer vertellen en horen totdat we een herinnering hebben gecreëerd die sterk genoeg is om te voorkomen dat deze nachtmerries zich herhalen, althans niet zo snel.
Tot slot heb ik besloten u die nachtmerrie van negenenveertig jaar geleden te vertellen. De droom was eenvoudig en eng. Aan de onderkant van onze dorpsbron bevindt zich mijn hele gezin: mijn moeder, vader en broer. De put is diep en donker. Ik zie nog net hun silhouetten omhoogkijken, niet in staat om eruit te komen. Ik ben de enige erbuiten. Veilig, maar alleen. De angst is tweeledig: ten eerste voor hen, en ten tweede voor mij: ik ben van hen gescheiden, ik ben niet bij hen, wat ik wel wil, ook al zitten ze op de bodem van de put. Deze dubbele angst – voor anderen en voor mijzelf – dit gevoel van verlatenheid heeft me waarschijnlijk tot een schrijver gemaakt, of heeft in ieder geval aanleiding gegeven tot dat eerste verhaal van mij, gekrabbeld in lelijke, kromme letters. En het opschrijven hielp. Mijn redenen om vandaag te blijven schrijven zijn niet veel veranderd ten opzichte van de reden van die jongen om zijn nachtmerrie op te schrijven. Ik schrijf omdat ik niet wil dat de nachtmerries uitkomen.
Georgi Gospodinov (1968) is een Bulgaarse auteur, dichter en toneelschrijver. Zijn romans, waaronder Tijdschuilplaats (Booker Prize 2023), zijn bekroond en wereldwijd vertaald.